Ga naar website navigation Ga naar artikel navigatie Ga naar inhoud

8. Groepsvermogen

   

X € 1.000

 

Boekwaarde 01-01-2021

Mutaties +/-

Boekwaarde 31-12-2021

 

Algemene reserve

   

Algemene reserve en resultaatbestemming

88.586

10.185

98.770

Reserve Stichting Van Beuningenfonds

530

-1

529

Totaal Algemene reserve

89.116

10.184

99.299

Wettelijke reserve

   

Wettelijke reserve immateriële vaste activa

0

0

0

Totaal Wettelijke reserve

0

0

0

Totaal eigen vermogen

89.116

10.184

99.299

Stelselwijzigingen

Er was in 2021 sprake van een stelselwijziging ten aanzien van de voorziening 'groot onderhoud' waardoor deze voorziening in de beginsaldo van eigen vermogen vrijgevallen/verwerkt is. 

Aan het einde van 2020 is door het CvB besloten om de voorziening op te heffen en volgens de componentenmethode groot onderhoud te activeren en daarmee in lijn te komen met de huidige wet- en regelgeving. De richtlijnen met betrekking tot de verwerking van groot onderhoud in de jaarrekening is vastgelegd in RJ 212 Materiële vaste activa van de 'Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving'. In het bijzonder de paragrafen RJ 212.445 e.v. die handelen over de kosten voor groot onderhoud zijn van belang.

De voorziening bedroeg einde 2020 € 2.064.000,- en is per 1 januari volledig vrijgevallen en toegevoegd aan het eigen vermogen. 2021 is het eerste jaar waarop Investeringen Groot Onderhoud volgens de componentenmethode is opgenomen onder de investeringen in de MVA. 

In RJ-uiting 2019-14 (deze vervangt RJ-uiting 2019-13, waar we verder dan ook niet op ingaan) is aangegeven dat het mogelijk is om bij de overgang van de ‘voorzieningenmethode’ naar de componentenbenadering (activeren) gebruik te maken van een overgangsregeling. Normaliter moet een stelselwijziging (RJ 140 ‘Stelselwijzigingen’) op ‘retrospectieve wijze’ verwerkt worden. Dit wil zeggen met terugwerkende kracht vanaf het moment van plegen van het groot onderhoud. In feite moet ook de verwerking van de eerste aanschaf van het gebouw opnieuw bezien worden en de activering in componenten opgedeeld worden met ieder hun eigen afschrijvingstermijnen. Dit betekent ook dat alle uitgaven voor groot onderhoud van de achterliggende jaren (vanaf het moment dat het gebouw gesticht is) geïnventariseerd moeten worden en vervolgens geactiveerd worden onder aftrek van de cumulatieve afschrijvingen. Vervolgens valt ook de voorziening voor groot onderhoud vrij. Er is een overgangsregeling die de volgende wijzen van verwerken toestaan:

1. Op retrospectieve wijze conform de voorschriften voor stelselwijzingen in hoofdstuk 140 Stelselwijzigingen;
2. Op retrospectieve wijze vanaf voorgaand boekjaar;
3. Op retrospectieve wijze vanaf huidige boekjaar.

Methode 1 is de standaardmethode zoals hiervoor beschreven.
Methode 2 houdt in dat wel de voorziening voor groot onderhoud in één keer vrijvalt (ten gunste van het eigen vermogen), maar dat pas vanaf voorgaand boekjaar gestart wordt met het activeren van groot onderhoud. Er hoeft dus geen inventarisatie van de uitgave voor groot onderhoud van de achterliggende jaren plaats te vinden.
Methode 3 houdt in dat wel de voorziening voor groot onderhoud in één keer vrijvalt (ten gunste van het eigen vermogen), maar dat pas vanaf het huidige boekjaar gestart wordt met het activeren van groot onderhoud. Er hoeft dus geen inventarisatie van de uitgave voor groot onderhoud van de achterliggende jaren plaats te vinden.

Methode 2 en 3 komen tegemoet aan het praktische bezwaar dat het in de meeste gevallen vrijwel ondoenlijk is om al het onderhoud van de achterliggende jaren goed in beeld te krijgen. Een belangrijk aandachtspunt bij deze methoden is wel, dat aanvankelijk de omvang van het geactiveerde groot onderhoud heel beperkt zal zijn. Men start immers vanaf een nul-situatie met activeren. Dit betekent daarom ook dat de afschrijvingen aanvankelijk heel laag zullen zijn en in de loop der jaren (als steeds meer groot onderhoud op de balans geactiveerd wordt) zullen stijgen. Omdat de dotaties aan de voorziening groot onderhoud in één keer wegvallen, ontstaat er op papier opeens veel ruimte in de exploitatie: hoge(re) dotaties aan de voorziening worden vervangen door lage afschrijvingslasten. Deze ruimte kan echter niet benut worden voor structurele uitgaven, omdat na verloop van jaren deze ruimte weer verdwijnt.

VERSCHILLEN IN HET EIGEN VERMOGEN EN HET RESULTAAT TUSSEN DE ENKELVOUDIGE EN GECONSOLIDEERDE JAARREKENING

Aan het einde van 2021 bestaat er een verschil tussen het geconsolideerde eigen vermogen (€ 99.299) en het enkelvoudige eigen vermogen (€ 98.771) van € 529. Dit verschil wordt veroorzaakt door het betrekken van Stichting Van Beuningenfonds in de consolidatie.

Aangezien op de enkelvoudige balans van het groepshoofd geen kapitaalbelang in een stichting tot uitdrukking kan worden gebracht, is eliminatie van een zodanig kapitaalbelang tegenover het eigen vermogen van de stichting niet mogelijk.

 

X € 1.000

 

31/12/2021

Eigen vermogen geconsolideerd

99.299

Verschil (Stichting Van Beuningenfonds)

-529

Eigen vermogen enkelvoudig

98.770

  
  

Resultaat geconsolideerd

10.184

Verschil (Stichting Van Beuningenfonds)

-1

Resultaat enkelvoudig

10.185